Nationale Inventaris Immaterieel Cultureel Erfgoed

Boermarke en de jacht

Boermarke en de jacht

Sinds mensenheugenis verhuurt de Boermarke van Sleen het jachtrecht dat op hun gronden ( ca. 750 ha) ligt aan een jachtcombinatie waarvan de leden allen ook uit Sleen komen.

Zij zijn veelal actief als boer in het veld, of hebben sterke banden met de plaatselijke agrarische sector. Zonder uitzondering zijn alle Sleener jagers natuurliefhebbers in hart en nieren, die op allerlei manieren actief zijn in het veld, waarvan het jagen er één is.

We hebben ons bestaan als mens te danken aan het feit dat we jagers zijn geworden. Ons goede verstand is al jagend ontwikkeld. Die het beste verstand had, was slim genoeg om een dier te kunnen bemachtigen, en dus om aan voedsel te komen. We leerden al jagend ook dat samen jagen veel meer resultaat opleverde, en we leerden ons specialiseren. De één kon goed speerwerpen, de ander kon hard lopen, weer een ander ontwierp valkuilen. Totdat iemand op het idee kwam om dieren te vangen en niet direct te doden, maar in hokken of kralen op te sluiten. Zo ontstond heel geleidelijk de veeteelt. Maar we bleven jagen, omdat dat nu eenmaal in onze genen zat, omdat het spannend en opwindend was en omdat het prachtig hoogwaardig voedsel opleverde, en huiden om kleren en tenten mee te maken.

Tienduizend jaar geleden woonden er in Drenthe slechts een paar honderd mensen. Die pasten in een uitgebalanceerd ecosysteem en stonden, samen met dieren als de wolf, aan de top van de voedselpiramide.

Toen echter de landbouw zich steeds meer ontwikkelde, was er ook veel meer voedsel beschikbaar, ook in de winter en het vroege voorjaar. Er bleven als gevolg daarvan meer mensen in leven, en dus moesten de landbouwactiviteiten ook uitgebreid worden. Met onze verstandelijke vermogens hadden we de natuur overwonnen en begonnen we aan een opmars die tot aan de dag van vandaag voortduurt. Steeds minder mensen hoefden nog op jacht te gaan om aan voedsel te komen en gingen zich op andere vaardigheden specialiseren. Je kon je zelfgemaakte gereedschappen of kleding ook ruilen tegen voedsel, of je kon jouw vaardigheden voor derden uitoefenen, tegen betaling in voedsel.

Om een grote sprong naar het heden te maken: Het is geen wonder dat de meeste mensen tegenwoordig niets meer met de jacht hebben. En in een wereld waar dieren in boeken en films als mensen in de hoedanigheid van een dier worden opgevoerd ( Donald Duck, Ed en Willem Bever, Loekie de leeuw, Bambi, ) kun je je al helemaal niet meer voorstellen dat je er plezier aan beleeft als je een dier bejaagt en doodt. Jachtvaardigheden zijn omgezet in sportvaardigheden

( speerwerpen,  spelen met een bal, hardlopen, enz) en vlees heeft voor de moderne mens ongeveer de zelfde emotionele warde als een pak koffie of een zak drop. Het ligt keurig verpakt in de winkel. Je hoeft er verder niets meer voor te doen behalve afrekenen met een kaartje bij de kassa.

Toch is die oeroude jachtdrift bij een aantal mensen nog wel degelijk heel sterk aanwezig. Voor een kleine groep mensen is op jacht gaan zo ongeveer het mooiste wat er is.  Voor hen is jagen de ultieme natuurbeleving. Zij hebben alles er voor over om die passie te kunnen blijven uitoefenen en besteden daar veel tijd en geld aan.

De Sleener Boermarke heeft altijd op het standpunt gestaan dat de jacht door ingezetenen moet worden uitgevoerd. Zij wonen in het veld en hebben een sterke binding met het gebied en met de mensen en dieren die er wonen en de boeren die er werken. Men had er ook voor kunnen kiezen het veld bij openbare inschrijving te verhuren, zo als dat bij veel Boermarkes gebeurt, en hadden dan een aanzienlijk hoger bedrag aan veldhuur kunnen incasseren. Sleen heeft daar nooit voor gekozen. De boeren willen graag wild zien tijdens hun werk in het veld, en als er schade dreigt door b.v. kraaien of duiven, dan is het erg makkelijk dat er altijd onmiddellijk een jager in het dorp beschikbaar is om die schade te bestrijden.

In het verleden was er meer wild dan tegenwoordig en mochten er ook veel meer soorten bejaagd worden. Vijftig jaar geleden kon de jachtcombinatie de jachthuur én de kosten voor patronen ruimschoots betalen uit de opbrengst van het geschoten wild dat naar de poelier ging. Er waren toen nog veel patrijzen en konijnen en ook veel meer hazen. Gek genoeg was het aantal reeën en vossen in die tijd weer veel lager dan tegenwoordig.

Op oudejaarsdag werd er altijd een drijfjacht gehouden, waar veel mensen als drijver in mee liepen. De jagers werden op post voor de driften gezet, en men werd verzocht om vooral de vroege hazen te schieten, omdat dat vaak de rammen waren. ’s Middags werd er in een boerenschuur snert gegeten en ‘s avonds werd het geschoten wild in het dorpscafé uitgelegd en onder het genot van een stevige borrel bij opbod verkocht. Vooral de laatste hazen brachten goed geld op!

Die drijfjachten zijn in Sleen al lang afgeschaft. Wel gaan de leden van de Boermarke elk jaar een middag mee op jacht. Ze kunnen dan zelf zien hoe het met de wildstand is, en na afloop wordt er na- en bijgepraat bij een borrel en een warme hap. Veel wild wordt er niet geschoten, omdat de hazen de laatste jaren gespaard worden en alleen bij hoge uitzondering worden geschoten. Dit jaar zijn er drie geschoten,  door jagers die er graag één wilden voor het kerstdiner.

Er wordt vooral veel energie gestoken in het bejagen van de vos, en als er eenden geschoten worden, zijn het altijd de woerden die er uitgepikt worden. Ook fazantenhennen worden altijd gespaard en een enkele haan komt op het tableau.

Het reeënbeheer wordt zeer zorgvuldig uitgevoerd. Het aantal reeën binnen de Boermarke van Sleen ligt al jaren zo rond de 25 en de jaarlijkse toewijzing voor afschot ligt elk jaar op ongeveer vier reeën, twee bokken en twee geiten. Echter, het gebeurt nooit dat er binnen de wildbeheereenheid waar Sleen onder valt, het afschotcijfer hoger dan 80 % is. De provincie dringt er vaker op aan om toch vooral het toegewezen quotum te halen, dan dat  er te veel zou worden geschoten. Tegenstanders van de jacht beweren graag het tegenovergestelde, de cijfers laten een heel ander beeld zien.

De boer werd de afgelopen decennia gedwongen steeds intensiever te gaan werken. Hij moest wel, gedwongen door nieuwe voorschriften en regels, om toch een inkomen uit zijn bedrijf te kunnen halen. Echter, toen de mestinjecteur werd geïntroduceerd, en het nachtelijk bietenrooien en loofklappen, en het grasmaaien met steeds grotere maaiers op steeds grotere snelheden ging, en men het onkruid steeds effectiever kon bestrijden, was dat voor de wildstand desastreus. Ook voor de weidevogels. Daar kwam nog bij dat er onder de wilde konijnen een zeer besmettelijke virusziekte uitbrak, die de konijnen nagenoeg uitroeide, zodat het hoofdvoedsel voor veel predatoren ook wegviel. De druk op alles wat leeft en broedt op de grond werd daardoor nog groter.

Cultuurvolgers als vossen, kraaien, reigers, ooievaars, en steenmarters en ook wolven vinden bij de mens altijd voedsel, ok als er in het veld weinig meer te halen valt. Net zo als dat met overwoekerende planten gebeurt die middels allerlei beheersmaatregelen beteugeld worden, zou dat met deze dieren ook moeten gebeuren. Suggereren dat onze Boermarkegronden natuurgebieden zijn waar wolven nou eenmaal in horen, is geloven in sprookjes, zonder enige realiteitszin.

Natuurbeheer is een kwestie van kiezen. Kies je er voor om onze weides met hoge wolf-werende hekken te omheinen zodat de wolven de reeën moeten opvreten, wat met al die hekken in het veld een koud kunstje voor ze is, of kies je voor een landschap zonder hekken, met vee in de weides waar ook geregeld reeën te zien zijn?  Natuurbeheer is een kwestie van keuzes maken.

In het omheinde, door mensen gemaakte gebied “de Oostvaardersplassen” had men er ook voor kunnen kiezen om een berekening van de draagkracht voor grote hoefdieren te maken. Hoeveel paarden, runderen en herten kunnen gegeven de omstandigheden een gezond bestaan hebben dat past bij hun leefwijze? De methode Van Haaften leent zich daar prima voor. Komt het aantal dieren boven de streefstand, dan had men selectief afschot moeten plegen. Een klein aantal zwakkere en oudere dieren wordt dan geschoten,  de rest kan in alle rust en harmonie leven. Zo gebeurt het al jaren met de herten, de reeën, de Moeflons en de wilde varkens in Nederland. Hoe anders verliep de werkelijkheid daar.  Men bedacht dat “De Natuur” het beheer wel zelf kon regelen. We hebben allemaal kunnen zien welk een gigantisch dierenleed dat heeft veroorzaakt. En zelfs een partij voor de dieren vond dat kennelijk minder erg dan dat er door de mens werd ingegrepen. Het is een wonder dat de verantwoordelijke bestuurders niet voor de rechter zijn gedaagd wegens het veroorzaken van ernstig dierenleed. Waarom is dat eigenlijk nooit gebeurd?

Vanuit de zelfde “Oostvaardersplassenfilosofie” wordt nu gepleit voor de strenge bescherming van de wolf. Hebben onze landsbestuurders dan niets geleerd van wat daar gebeurd is?

Heel veel mensen in Nederland hebben dat kennelijk wel, gezien de uitslag van de statenverkiezingen van 15 maart j.l. Het wordt hoog tijd dat het praktische boerenverstand in Nederland weer wat meer wordt toegepast. Dat er geluisterd wordt naar dierenartsen, bodemonderzoekers, wildbeheerders ( jagers)vissers  en weidevogelbeschermers. Mensen die de praktijk van het veld kennen. Die geen oogkleppen voor hebben. Die een agrarisch gebied niet een natuurgebied noemen. Maar die wel met hart en ziel van de natuurlijke aspecten in dat gebied houden en die ook graag willen behouden en verbeteren. Samen met de Boermarke kan er nog veel verbeterd worden en kunnen we er ook voor kiezen om de weidevogels beter te beschermen, om de reeën op een verantwoorde manier te beheren, zo als dat al vele decennia gebeurt en om te proberen de patrijs weer terug te krijgen in het boerenlandschap. Laten we daar onze energie is steken. Want dat zijn realistische doelen, die gedragen worden door een groot deel van de bevolking. Zeker op het platteland!